a-specifieke afweer en specifieke afweer (theorie - theorie met verwerkingsopdrachten)| bovenbouw h v |
membraaneiwitten en specifieke afweer
celmembraan
5.1
1pnt
celmembranen

- Celmembranen bestaan uit een [ dubbele ] [ enkele ] laag fosfolipiden.
Tussen deze vetten bevinden zich verschillende eiwitten.
5.2
1pnt
selectief (semi)permeabel.

- Het celmembraan is [ wel ] [ niet ] selectief (semi)permeabel.
Een aantal membraaneiwitten zijn betrokken bij actief en passief celtransport. Andere eiwitten kunnen via hormonen informatie doorgeven aan de celkern.
5.3
2pnt
receptoreiwitten

- Deze receptoreiwitten zijn [ elk ] [ allemaal ] gevoelig voor één bepaald hormoon.
- Dit hormoon hecht zich aan het receptoreiwit waardoor bepaalde [ eiwitten ] [ aminozuren ] in de cel gesynthetiseerd worden.
Aan sommige membraaneiwitten zijn koolhydraatketens gekoppeld.
5.4
3pnt
membraaneiwitten

- Membraaneiwitten zijn [ wel ] [ niet ] weefselspecifiek, [ min of meer ] [ niet ] soortspecifiek en [ wel ] [ niet ] individuspecifiek.
Eiwitten die behoren tot het MHC-systeem (Major Histocompatibility Complex) spelen een rol bij de herkenning van lichaamsvreemde stoffen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen MHC I en MHC II-receptoreiwitten.
5.5
1pnt
lichaamsvreemde stoffen

- Lichaamsvreemde stoffen kunnen [ wel ] [ niet ] herkend worden aan een afwijkende eiwitrangschikking in het celmembraan ten opzichte van lichaamseigen celmembranen.
5.6
21pnt
MCH II-moleculen

- [ alleen ] [ met name ] macrofagen en lymfocyten bezitten grote hoeveelheden MCH II-moleculen in het celmembraan.
5.7
1pnt
lichaamsvreemde stof(fen)

- Een MHC II-molecuul herkent [ alle ] [ slechts één ] lichaamsvreemde stof(fen).
5.8
1pnt
type MHC II-moleculen.

- Elke macrofaag of lymfocyt bezit [ vele ] [ slechts één ] type(n) MHC II-molecu(u)l(en).
5.9
1pnt
Geef aan waarom het belangrijk is dat het lichaam grote hoeveelheden macrofagen en lymfocyten aanmaakt.

- geef aan hoe de vraag gemaakt is: (
) (
)
© 2023 Leon Dahmen biodoen Den Haag