bloedgroepen (theorie - theorie met verwerkingsopdrachten)| bovenbouw h v |
bloedtransfusie
Omdat op rode bloedcellen van verschillende mensen verschillende bloedfactoren kunnen voorkomen, zijn diverse bloedgroepen te onderscheiden:
• bloedgroep A
• bloedgroep B
• bloedgroep AB
• bloedgroep O.
De belangrijkste bloedfactoren zijn bloedfactor A en B. Naast de bloedfactoren op rode bloedcellen kunnen er ook antistoffen in het bloedplasma voorkomen. De belangrijkste antistoffen tegen bloedfactoren zijn anti-A en anti-B.
antistoffen
Als een rode bloedcel met bloedfactor A in aanraking komt met het bloedplasma van bloedgroep B, hechten de antistoffen uit het bloedplasma van bloedgroep B zich aan de bloedfactoren op de rode bloedcel.
Dit gebeurt omdat in het bloedplasma van bloedgroep B de antistof anti-A zit. Deze antistof hecht zich aan de bloedfactor A. Het gevolg hiervan is dat de rode bloedcel van bloedgroep A gaat klonteren (agglutineren).
Als bij een persoon om een bepaalde reden een bloedtransfusie noodzakelijk is (bijvoorbeeld bij een operatie), wordt eerst een bloedgroepbepaling gedaan. Deze bloedgroepbepaling is nodig om er zeker van te zijn dat het bloed niet gaat klonteren tijdens de bloedtransfusie.
bloedgroepbepaling
Bij een bloedgroepbepaling wordt links en rechts op een voorwerpglas antistof (testserum) gedruppeld. Links wordt anti-A en rechts wordt anti-B op het voorwerpglas gedruppeld.
bloedgroepbepaling
Daarna wordt het bloed van de proefpersoon toegevoegd. Als het bloed samenklontert hecht de antistof zich aan de bloedfactoren aan het oppervlak van de rode bloedcellen van de proefpersoon.
bloedgroepbepaling
klontering

bloedtransfusie
Als iemand bijvoorbeeld door een ongeluk veel bloed heeft verloren, wordt een bloedtransfusie uitgevoerd. De patiënt krijgt dan bloed toegediend van een ander persoon. De persoon die bloed geeft bij een bloedtransfusie, wordt de donor genoemd. De persoon (de patiënt) die bloed krijgt wordt de ontvanger of acceptor genoemd.
Als iemand een bloedtransfusie krijgt, is het erg belangrijk om te weten welke bloedgroepen de donor en de acceptor hebben. Een verkeerde bloedtransfusie kan namelijk fatale gevolgen hebben. Wanneer een donor van bloedgroep A namelijk bloed geeft aan een acceptor met bloedgroep B, dan zullen de ingebrachte rode bloedcellen door de overmaat antistoffen anti-A van de acceptor in de lever en milt van de acceptor worden afgebroken.
In het omgekeerde geval is er vrijwel geen sprake van gevaar, doordat de antistoffen van de donor in het lichaam van de acceptor zo sterk worden verdund, dat ze niet in staat zijn de aanwezige rode bloedcellen aan te tasten.
Er zijn binnen bepaalde bloedgroepen transfusies mogelijk (zie de afbeelding hiernaast). Een donor met bloedgroep O kan aan acceptoren met alle bloedgroepen bloed geven, een donor met bloedgroep A kan aan acceptoren met bloedgroep A en AB bloed geven, een donor met bloedgroep B kan aan acceptoren met bloedgroep B en AB bloed geven, een donor met bloedgroep AB kan alleen aan acceptoren met bloedgroep AB bloed geven.

- ja, want er zitten geen bloedfactoren op de rode bloedcellen van bloedgroep O
- alleen van bloedgroep AB, want in het plasma van deze bloedgroep zitten geen antistoffen
- nee, want er zitten antistoffen tegen alle bloedfactoren in het plasma van bloedgroep O


